Inleiding
De boerenwagen werd gemaakt door de wagenmaker, die een van de belangrijkste ambachtslieden op het dorp was. De smid nam het ook veelal zeer fraaie smeedwerk voor zijn rekening.
Onderstaand ziet u de onderdelen van de boerenwagen. Daaronder vindt u een beschrijving en foto’s van de belangrijkste onderdelen.
Wiel
De opbouw van de boerenwagen begon met het vervaardigen van de spaken voor de wielen; 12 spaken voor een voorwiel en 14 spaken voor een achterwiel, dus 52 spaken. Daarna werden de vier wielnaven op een houtdraaibank gemaakt. Nadat zij gedraaid waren, werden de gaten er in gemaakt, waarin later de spaken werden gezet. De spaken werden met een zware hamer in de naaf gedreven, waarbij de wagenmaker er op moest letten dat zij onder de juiste hoek geplaatst werden.
Als de spaken gezet waren, werden ze alle op dezelfde lengte afgezaagd. Daarna werden de vellingdelen, waar de gaten voor de spaken al in geboord waren, op de spaken aangebracht. Uit de naaf, spaken en vellingdelen werd het wiel samengesteld.
Wielband
Daarna werden de wielen naar de smid gebracht. De smid boog op een wals een ijzeren strip rond op de maat van het wiel. Daarna werd de wielband aan elkaar gelast, maar zó, dat de diameter iets kleiner was dan de diameter van het houten wiel. De wielband werd door de smid in het vuur verhit, zodat de band ging uitzetten, waardoor de diameter zó groot werd, dat hij om de houten veld paste. De hete band werd uit het vuur gehaald en om het wiel gelegd. Het ijzer was zó gloeiend heet, dat het hout van de velg begon te branden. Er werden enkele emmers water over het wiel gegooid, zowel om het vuur te doven, als om de ijzeren wielband, afgekoeld, muurvast om het wiel te laten krimpen.
Naven
Als de wielen weer terug kwamen bij de wagenmaker, werden de gaten in de naven geboord. In deze gaten werden de assen passend gemaakt.
Achterschamel
Nu was het achterschamel aan de beurt. Dit achterschamel droeg aan de bovenzijde de bak van de wagen. Aan de onderzijde was de achteras bevestigd. Het achterschamel was in den regel versierd met fraai houtsnijwerk. Voor deze versiering beschikte de wagenmaker over diverse tekeningen van allerlei voorstellingen. Zo kende men historische, bijbelse, allegorische en andere voorstellingen.
Zijleren
Voor de zijleren, ook wel zijschotten of zijborden genaamd, werden mooie brede planken van iepenhout gebruikt. Het randhout werd met het haalmes van een eenvoudige versiering voorzien.
Steekleertjes
Op de zijleren werden dan weer steekleren aangebracht, als regel ook uitgesneden.
Voorschamel
Behalve een achterschamel was er uiteraard ook een voorschamel, waaraan de vooras was bevestigd. Ook de voorschamel werd vaak van houtsnijwerk voorzien.
Bovenlangwagen
De bovenlangwagen was de verbinding tussen de voor- en achterschamel, waarin een vernuftige constructie was verwerkt, waardoor de vooras kon draaien. Ook de bovenlangwagen werd met houtsnijwerk versierd, veelal met een zeepaardje.
Zittekist
Voorop de wagen bevond zich de zittekist, de bok voor de voerman. Ook de zittekist was versierd met houtsnijwerk. Het deksel van de kist kon scharnieren, waardoor deze ruimte benut kon worden voor een twaalfuurtje van de voerman, gereedschap etc.
Achterklep
Aan de achterzijde van de boerenwagen bevond zich de achterklep of het achterkrat. Deze kon onderaan draaien en door middel van kettingen in verschillende standen worden gezet. De bovenrand van de achterklep werd soms met houtsnijwerk versierd, het krat zelf werd soms beschilderd of van een spreuk voorzien.
Burrie en kromme dissel
Reed men met twee paarden, dan stuurde de voerman met de kromme dissel, reed men met één paard, dan liep het paard tussen de burrie, ook wel bomen of lemoen genoemd.